Boekbespreking “Misschien moet je iets lager mikken”
Het stimuleren van cognitief talent bij (hoog)begaafde leerlingen vinden wij belangrijk. Het boek “Misschien moet je iets lager mikken” van Milio van de Kamp (2023) is een voorbeeld dat het belang van een verwachtingsvolle omgeving benadrukt.
In dit boek beschrijft hij zijn weg van het vmbo-k naar de universiteit. Een uitzonderlijk voorbeeld, want veel mensen uit zijn omgeving lukte dat niet, terwijl sommigen net zo slim waren. Aan de hand van zijn levensverhaal brengt hij daarnaast zijn perspectief op de problematiek in het Nederlandse onderwijssysteem aan het licht. In dit artikel worden twee belangrijke punten daarvan uitgelicht.
Hoge verwachtingen
Allereerst wordt het belang van het hebben van hoge verwachtingen van leerlingen benadrukt. Van de Kamp groeide op in armoede in een volksbuurt in Amsterdam, met veel stress thuis als gevolg van deze armoede. Het was een omgeving met weinig stimulans en verwachtingen. De titel “misschien moet je iets lager mikken” is de uitspraak van een docent op het vmbo-k, toen hij vertelde dat hij graag psychologie wil studeren op de universiteit. Extra pijnlijk is het feit dat deze uitspraak goed bedoeld is, maar stereotyperend. Ze had geen hoge verwachtingen van hem.
Het boek moedigt docenten aan hoge verwachtingen te hebben van leerlingen en het denken in stereotypen te vermijden. Aan de buitenkant is de capaciteit van een leerling niet altijd zichtbaar en wordt vaak beoordeeld hoe een docent een leerling waarneemt, terwijl een leerling soms veel meer in zijn of haar mars heeft.
Cultureel kapitaal
Op de middelbare school realiseerde Van de Kamp zich al snel dat hij tot een andere klasse behoort. Hij vond het lastig zich tegenover deze andere bubbel te verhouden, raakte geïsoleerd van zijn klasgenoten en ging de straat op. Ook de universiteit was voor hem een cultuurshock. Hij had nooit geleerd hoe zich te gedragen op de universiteit, waardoor het lastig was zich er thuis te voelen. De onzekerheid en het ongemak die hij tegenover de heersende middenklasse die het onderwijssysteem bepalen ervaart, komen vaak terug in het boek.
Pierre Bourdieu – een socioloog die vaak werd aangehaald – schreef over de onzichtbaarheid van klassenongelijkheid in het onderwijs vanuit het idee dat hij ‘cultureel kapitaal’ noemt: het gevoel en de kennis die je hebt van de cultuur, normen en gebruiken in een bepaalde omgeving. Niet ieder kind beschikt over datzelfde cultureel kapitaal, en daarmee is onderwijs niet neutraal. Het uitgangspunt van ons onderwijs is dat iedereen dezelfde kansen heeft van slagen, maar het begrip cultureel kapitaal laat zien dat het niet zo is. Als je begint met een achterstand doordat je uit een kansarme omgeving komt, moet je veel harder werken en geloven in jezelf. Door armoede was er bij Van de Kamp thuis veel stress en was hij daardoor op jonge leeftijd al alleen verantwoordelijk voor zijn eigen schoolsucces. In het boek is hij kritisch op kansenongelijkheid, maar paradoxaal genoeg is hij ook de uitzondering: hij slaagt erin af te studeren aan de universiteit, maar de leeftijdsgenoten met wie hij opgroeide niet.
In Nederland wordt vaak gesproken over het streven naar kansengelijkheid, maar nog belangrijker is het streven naar gelijkwaardigheid: als iedereen precies dezelfde kansen krijgt, behalen sommige leerlingen niet wat ze wel in hun mars hebben. Gelijkwaardigheid houdt in dat iedere leerling de kans moet kunnen krijgen om bijvoorbeeld naar de universiteit te gaan als dit aansluit op de wensen en behoeften van de leerling. Dit kan betekenen dat sommige leerlingen meer ondersteuning nodig hebben, bijvoorbeeld door een gebrek aan cultureel kapitaal.
Misschien moet je iets lager mikken is een moedig en persoonlijk verhaal waarin Van de Kamp de lezer meeneemt in de impact die armoede en kansenongelijkheid op hem hebben. Toch moet zijn succesverhaal niet fungeren als argument voor het idee dat iedereen, ongeacht de achtergrond, naar de universiteit moet gaan. Het nastreven van een universiteit opleiding zou niet automatisch als het ultieme doel moeten worden beschouwd. Het is essentieel dat leerlingen voor een onderwijsvorm- of niveau kiezen die het beste bij hun past.